Hebreeuws Mattheüs

Hoofstukken:

1.

וַיַּעַן יֵשׁוּעַ וַיֹּאמֶר לָהֶם עוֹד בְּדִבְרֵי מָשָׁל

En Jesjoea antwoordde en zei tot hen opnieuw door te spreken in een gelijkenis:

2.

מַלְכוּת שָׁמַיִם דּוֹמֶה לַמֶּלֶךְ אֲשֶׁר עוֹשֵׂה חוּפָּהּ

het Koninkrijk van de Hemelen is gelijk als een koning die een bruiloft organiseert.

Er is woordverband tussen ‘Koninkrijk’ (malchoet) en ‘koning’ (lamelech).
‘een koning’, in het Grieks wordt dit vertaald met ἀνθρώπῳ βασιλεῖ (anthrōpos basileus): ‘een menselijke koning’, zie Matt. 18:23
‘organiseert’, letterlijk: ‘doen’ of ‘maken’
De Peshitta en Griekse handschriften voegen toe: ‘voor zijn zoon’

3.

וַיִשְׁלַח אֶת־עֲבָדָיו בְּעַד הַקְּרוּאִים לַחוּפָּה וְלֹא אָבוּ לָבֹא

En hij zond zijn dienaren naar hen die te gast zijn voor de bruiloft, maar zij waren niet genegen om te komen.

‘die te gast zijn’, letterlijk: ‘die geroepen zijn’

4.

וַיִשְׁלַח עוֹד עֲבָדִים אֲחֵרִים לֵאמֹר אִמְרוּ לַקְּרוּאִים הִנֵּה הֲכִינוֹתִי הַמִּשְׁתֶּה וְזָבַחְתִּי שְׁוָרִים וְעוֹפוֹת וְהַכֹּל מוּכָן בּוֹאוּ אֶל הַחוֹפָּה

En hij zond opnieuw andere dienaren, door te zeggen: zeg tot de gasten: zie, ik heb het feest klaargemaakt en heb geslacht stieren en gevolgelte, en alles is bereid. Kom tot de bruiloft!

5.

וְהֵם בָּזוּ וַיֵלְכוּ מִקְצָתָם בָּעִיר וּמִקְצָתָם בְּעֲסָקֵיהֶם

Maar zij verachtten het en men ging, sommigen van hen in de stad en sommigen van hen in hun zaken.

‘sommigen van hen in de stad en sommigen van hen in hun zaken’, in Peshitta en Griekse handschriften staat: ‘de één naar zijn akker en de ander naar zijn handel’

6.

וְהָאֲחֵרִים לָקְחוּ אֶת־עֲבָדָיו וְהִתְעַלְּלוּ בָּם וַהֲרָגוּם

En de anderen namen zijn dienaren en mishandelden hen en stenigden hen.

7.

וַיִשְׁמַע הַמֶּלֶךְ וַיִחַר אָפּוֹ וַיִשְׁלַח חֵיל וַיַּשְׁמִיד הָרוֹצְחִים הָהֵם וְאֶת־בֵּיתָם שָׂרַף בָּאֵשׁ

En de koning hoorde het en zijn toorn ontbrandde, en hij zond een krijgsmacht en roeide uit deze moordenaars, en verbrandde hun huizen met vuur.

8.

אָז אָמַר לַעֲבָדָיו הַחוּפָּה מוּכָנָת הִיא רַק הַקְּרוּאִים לֹא הָיוּ רְאוּיִים

Toen zei hij tot zijn dienaren: de bruiloft is gereed, alleen de gasten waren niet waardig.

‘gasten’, letterlijk: ‘geroepenen’

9.

וְעַתָּה צְאוּ אֶל הַדְּרָכִים וְכֹל אֲשֶׁר תִּמְצְאוּ קָרְאוּ לְחוּפָּה

En gaat nu uit tot de wegen en al die u vindt: roep hen tot de bruiloft.

Er is woordverband tussen ‘uitgaan’ (gaat … uit) (tse’oe) en ‘die u vindt’ (timtse’oe)

10.

וַיֵצְאוּ עֲבָדָיו אֶל הַדְּרָכִים וְיִקְבְּצוּ כֹּל הַנִּמְצְאִים טוֹבִים וְרָעִים וַתִּמָּלֵא הַחוּפָּה מֵהָאוֹכְלִים

En zijn dienaren gingen uit over de wegen, en men verzamelde al die gevonden werden, goeden en slechten, en vervuld werd de bruiloft met eters.

11.

וַיָּבֹא הַמֶּלֶךְ לִרְאוֹת הָאוֹכְלִים וַיַּרֵא שָׁם אָדָם אֲשֶׁר לֹא הָיָה מְלוּבָּשׁ בִּגְדֵי הַחוּפָּה

En de koning kwam om de eters te zien, en hij zag daar een mens die niet gekleed was in een bruiloftskleed.

12.

וַיֹּאמֶר לוֹ אֲהוּבִי אֵיךְ בָּאתָה לְכַּאן בְּלֹא לְבוּשֵׁי הַחוּפָּה וְהוּא הֶחֱרִישׁ

En hij zei tot hem: mijn vriend, hoe bent u hier gekomen zonder gekleed te zijn voor de bruiloft? Maar hij zweeg.

‘mijn vriend’, letterlijk: ‘mijn geliefde’

13.

אָז אָמַר הַמֶּלֶךְ לִמְשָׁרְתָיו אִסְרוּ יָדָיו וְרַגְלָיו וְהַשְׁלִיכוּהוּ בְּמַחֲשַׁכֵּי תַּחְתִּיּוֹת וְשָׁם יִהְיֶה בֶּכִי וְחֲרוֹק שִׁינַּיִם

Toen zei de koning tot zijn bedienden: bindt zijn handen en zijn voeten, en werp hem in de onderste duisternis, en daar is geween en geknars van tanden.

‘in de onderste duisternis’, in Ms. Add. no. 26964 (Britse Bibliotheek, Londen) en Ms. Opp. Add. 4° 72 (Bodleian Bibliotheek, Oxford) staat: ‘in de onderste onderwereld’

14.

הַקְּרוּאִים רַבִּים וְהַנִּבְחָרִים מְעַטִּים

Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn verkozen.

‘geroepen’ is hetzelfde Hebreeuwse woord in de verzen 3, 4 en 8, waar het vertaald is met ‘te gast zijn’ en ‘gasten’

15.

אָז הָלְכוּ הַפְּרוּשִׁים וַיִוָּעֲצוּ לְקַחְתּוֹ בִּדְבַר

Toen gingen de Peroesjiem en beraadden om Hem op een woord te pakken.

16.

וַיִשְׁלֵּיחוּ אֵלָיו מִתַּלְמִידֵיהֶם עִם פָּרִיצִים מֵהוֹרוֹדוֹס לֵאמֹר רַבִּי יָדַעְנוּ שֶׁנֶּאֱמָן אַתָּה וְתַּלְמוֹד בָּאֱמוּנָה דָּרֶךְ הָאֱלֹהִים וְאֵינְךָ חוֹשֵׁשׁ לַשּׁוּם דָּבָר וְלֹא נוֹשֵׂא פָּנִים

En men zond tot Hem hun leerlingen, met de geweldplegers van Herodes, door te zeggen: Rabbi, wij weten dat U betrouwbaar bent en U leert betrouwbaar de weg van de Elohiem. En U bent voor geen ding bang en U bent onpartijdig.

In Ms. 2279 (Marx 18) en Ms. 2209 (Marx 19) (Bibliotheek van de Joodse Theologische Seminarie van Amerika, New York) begint: ‘en men beraadde met hun leerlingen’
‘en U bent onpartijdig’, letterlijk: ‘en U handelt niet in aanzien des persoons’

17.

אֱמוֹר לָנוּ מָה יִרְאֶה לְךָ הַנְכוֹן לָתֶת מַס לְצֵיזָר אִם־אָיִן

Zeg ons: wat is Uw inzicht? Is het correct om belasting te geven aan Caesar of niet?

‘Caesar’ is een titel afgeleidt van de naam Gaius Julius Caesar (100 vGJT – 44 vGJT) en wordt door de opvolgende Romeinse keizers gevoerd

18.

וַיַּכֵּר יֵשׁוּעַ אֶת־נִכְלוֹתֶם וַיֹּאמֶר לָמָּה תְּסִיתוּנִי חֲנֵפִים

Maar Jesjoea herkende hun list en zei: waarom verleidt u Mij, huichelaars?

19.

הַרְאוּ לִי מַטְבֵּעַ הַמַּס וַיָבִיאוּ לוֹ

Laat Mij een munt zien voor de belasting. En zij brachten deze tot Hem.

20.

וַיֹּאמֶר אֲלֵיהֶם לְמִי הַצּוּרָה הַזֹּאת וְהָרָשׁוּם

En Hij zei tot hen: van wie is deze gedaante en het opschrift?

21.

וְיֹאמְרוּ לְצֵיזָר אָז אָמַר אֲלֵיהֶם יֵשׁוּעַ הֵשִׁיבוּ לְצֵיזָר אֶת־אֲשֶׁר לְצֵיזָר וְאֶת־אֲשֶׁר לֵאלֹהִים לֵאלֹהִים

En zij zeiden: Caesar. Toen zei Jesjoea tot hen: breng terug tot Caesar wat van Caesar is en tot Elohiem wat van Elohiem is.

22.

וַיִשְׁמְעוּ וַיִתְמְהוּ וַיַּעֲזֹבוּהוּ וַיֵלְכוּ

En zij hoorden het en waren verbaasd. En zij lieten Hem achter en gingen.

23.

בַּיּוֹם הַהוּא קָרְאוּ אֵלָיו הַצְּדּוּקִים וְהַכּוֹפְּרִים בִּתְּחִייַת הַמֵּתִים וְיִשְׁאֲלוּהוּ

Op deze dag riepen de Tsedoeqiem en de ontkenners van de opstanding van de doden Hem en vroegen Hem,

‘de opstanding’, letterlijk: ‘tot leven wekken’

24.

לֵאמֹר רַבִּי אָמוֹר לָנוּ אָמַר מֹשֶׁה כִּי־יֵשְׁבוּ אַחִים יַחְדָּיו וּמֵת אַחַד מֵהֶם וּבֵן אֵין־לוֹ שֶׁיִּקַּח אָחִיו אֶת־אִשְׁתּוֹ לְקִייֵם זָרַע אָחִיו

door te zeggen: Rabbi, zeg ons, Mosjeh zei: “wanneer broers samen wonen en één van hen sterft, maar tot hem is geen zoon,” dat zijn broer zijn vrouw neemt tot bekrachtiging van het zaad van zijn broer.

Citaat uit Deut. 25:5(a), daarna volgt een samenvatting van Deut. 25:5(b)-6
‘zaad’, kan ook vertaald worden als: ‘nageslacht’

25.

וְהִנֵּה שִׁבְעָה אַחִים הָיוּ בֵּינֵינוּ וְנָשָׂא הָרִאשׁוֹן אִשָּׁה וּמֵת בְּלֹא זֶרַע וְיַבֵּם אָחִיו אֶת־אִשְׁתּוֹ

En zie, er waren zeven broers onder ons. En de eerste nam een vrouw, maar stierf zonder zaad, en zijn broer huwde zijn vrouw.

‘huwde’, in het Hebreeuws wordt een woord gebruikt dat betekent: ‘een zwagerhuwelijk sluiten’ en ‘een leviraatshuwelijk sluiten’

26.

וְכֵן הַשֵּׁנִי וּשְׁלִישִׁי עַד הַשְּׁבִיעִי

En zo ook de tweede en derde tot aan de zevende.

27.

וְאַחֲרֵיהֶם מֵתָה הָאִשָּׁה

En na hen stierf de vrouw.

28.

שֶׁכְּבָר הָיְתָה לְכּוּלָּם אֶל מִי מֵהַשִּׁבְעָה תִּהְיֶה הָאִשָּׁה

Omdat zij tot hen allen was, tot wie van de zeven is de vrouw?

‘tot … vrouw’, in Ms. Heb. 28 (Rijksbibliotheek, Leiden) staat: ‘in de dag van de opstanding, tot wie van hun zeven is zij tot vrouw, omdat zij tot allen was’

29.

וַיַּעַן יֵשׁוּעַ וַיֹּאמֶר אֲלֵיהֶם תִּשְׁגּוּ וְלֹא תָּבִינוּ הַסְּפָרִים וְעוֹז הָאֱלֹהִים

En Jesjoea antwoordde en zei tot hen: u afgedwaalden, maar u begrijpt de Schriften niet en de kracht van de Elohiem.

‘kracht’, kan ook vertaald worden als: ‘sterkte’, ‘bescherming’ en ‘toevlucht’

30.

בַּיּוֹם הַתְּקוּמָה לֹא יִקְּחוּ הָאֲנָשִׁים נָשִׁים וְלֹא הַנָּשִׁים אֲנָשִׁים רַק יִהְיוּ כְּמַלְאֲכֵי אֱלֹהִים בַּשָּׁמַיִם

In de dag van de opstanding nemen de mannen geen vrouwen en de vrouwen geen mannen, maar zij zullen zijn zoals de engelen van de Elohiem in de hemelen.

‘de opstanding’, is een ander Hebreeuws woord dan in vers 23
Er is woordverband tussen ‘de mannen’ (ha’anasjiem), ‘vrouwen’ (nasjiem), ‘de vrouwen’ (hanasjiem) en ‘mannen’ (anasjiem).

31.

הַלֹּא קְרָאתֶם מִתְּחִיַּית הַמֵּתִים שֶׁאָמַר יְהֹוָה לָכֶם

Heeft u niet gelezen over de opstanding van de doden wat JeHOVAH tot jullie zei:

32.

אֲנִי יְהֹוָה אֱלֹהֵי אַבְרָהָם אֱלֹהֵי יִצְחָק וֶאֱלֹהֵי יַעֲקֹב וְאִם כֵּן אֵינוּ אֱלֹהֵי הַמֵּתִים כִּי אִם אֱלֹהֵי הַחַיִּים

“Ik ben JeHOVAH: Elohiem van Avraham, Elohiem van Jitschaq en Elohiem van Jaäqov.” En zo ja, Hij is niet Elohiem van de doden, maar Elohiem van de levenden.

Citaat uit Ex. 3:6

33.

וְיִשְׁמְעוּ הַחֲבוּרוֹת וְיִתְמְהוּ מֵחָכְמָתוֹ

En de menigte hoorde het en was verbaasd over Zijn wijsheid.

34.

וְכַאֲשֶׁר רָאוּ הַפְּרוּשִׁים כִּי אֵין מַעֲנֶה לַצְּדּוּקִים הִתְחַבְּרוּ יַחְדָּיו

En toen de Peroesjiem zagen, wanneer de Tsedoeqiem geen antwoord hadden, gingen zij met elkaar samen.

35.

וְיִשְׁאֲלוּהוּ חָכָם אֶחָד לְנַסּוֹתוֹ

En één wijze vroeg aan Hem om Hem op de proef te stellen:

36.

רַבִּי אָמוּר אֵיזֶה הִיא מִצְוָה גְּדוֹלָה שֶׁבַּתּוֹרָה

zeg eens Rabbi: wat is het grootste gebod in de Torah?

37.

אָמַר לוֹ וְאָהַבְתָּ אֵת יְהֹוָה אֱלֹהֶיךָ בְּכָל־לְבָבְךָ וּבְכָל־נַפְשְׁךָ וּבְכָל־מְאֹדֶךָ

Hij zei tot hem: “En u zult JeHOVAH, uw Elohiem, liefhebben met uw hele hart, en met uw hele ziel en met uw hele vermogen.”

Citaat uit Deut. 6:5
In Mark. 12:29 begint het antwoord van Jesjoea met ‘Hoor Jisraël, JHWH is onze Elohiem, JHWH is één’, een citaat uit Deut. 6:4
‘met uw hele vermogen’, in de Griekse handschriften staat: ‘met uw hele verstand’

38.

זוֹ הִיא הָרִאשׁוֹנָה הַמִּצְוָה גְדוֹלָה

Dit is het eerste en het grootste gebod.

39.

וְהַשֵּׁנִית דּוֹמֶה אֵלֶיהָ וְאָהַבְתָּ לְרֵעֲךָ כָּמוֹךָ

En het tweede aan deze gelijk: “En u zult uw naaste liefhebben als uzelf”

Citaat uit Lev. 19:18

40.

וְעַל שְׁתֵּי הַמִּצְווֹת הָאֵלֶּה הַתּוֹרָה כּוּלָּהּ תְּלוּיָה וְהַנְּבִיאִים

En aan deze twee geboden hangt heel de Torah en de profeten.

41.

וְיֶאֶסְפוּ הַפְּרוּשִׁים וְיִשְׁאֲלֵם יֵשׁוּעַ

En de Peroesjiem verzamelden zich en Jesjoea vroeg hen,

42.

לֵאמֹר מָה יִרְאָה לָכֶם מִן הַמָּשִׁיחַ וּבֵן מִי יִהְיֶה וְיֹאמְרוּ לוֹ בֵּן דָּוִד

door te zeggen: wat is jullie inzicht over de Messias? Van wie is Hij een Zoon? En zij zeiden tot Hem: Zoon van David.

43.

וַיֹּאמֶר לָהֶם אֵיךְ קָרְאוּ אוֹתוֹ דָּוִד בָּרוּחַ הַקֹּדֶשׁ לֵאמֹר אָדוֹן

En Hij zei tot hen: hoe kan David Hem noemen, door de Heilige Geest, door te zeggen: Heer?

44.

דִכְתִיב נְאֻם יְהֹוָה לַאדוֹנִי שֵׁב לִימִינִי עַד־אָשִׁית אוֹיְבֶיךָ הֲדוֹם לְרַגְלֶיךָ

Het is geschreven: “JeHOVAH heeft tot mijn Heer verklaard: zit aan Mijn rechterhand totdat Ik Uw vijanden heb gesteld tot een voetenbank voor Uw voeten.”

‘het is geschreven’ is een Aramees woord
Citaat uit Ps. 110:1
‘verklaart’, letterlijk: ‘godsspraak’ en ‘profetie’

45.

אִם דָּוִד קָרְאוּ אוֹתוֹ אָדוֹן אֵיךְ יִהְיֶה בְּנוֹ

Als David Hem noemt “Heer”, hoe is Hij zijn Zoon?

46.

וְלֹא יָכְלוּ לְהָשִׁיבוֹ דָּבָר מִכָּאן וְאֵילָךְ פָּחֲדוּ לִשְׁאוֹל מִמֶּנּוּ דָּבָר

En zij konden Hem niet een woord antwoorden, van toen af aan vreesde men Hem een woord te vragen.

‘van toen af aan’, letterlijk: ‘van hier en daarna’, ‘en daarna’ is een Aramees woord